De bezetting van het P.C. Hoofthuis

Op vrijdag 28 september word ik uit mijn bed gebeld. Het P.C Hoofthuis, een gebouw van de geesteswetenschappenfaculteit van de UvA, is bezet door studenten. Wat volgde was een cakewalk van een dag: protestmarsen, steunverklaringen, geruzie met het universiteitsbestuur, gedoe met burgemeester Femke Halsema en uiteindelijk een ontruiming.

En daarmee was het nog niet klaar: drie maanden later maakte de UvA de totale schade (bijna een ton) bekend en op de rechtszaak is het nog wachten. Lees hieronder het grappigste detail terug: in het doolhof dat het P.C. Hoofthuis is konden vijf studenten uit de handen blijven van de ontruimende mobiele eenheid. Ik sprak ze.

‘Om drie uur ‘s nachts zijn we zelf maar naar de beveiliging gelopen’

Bezetting P.C. Hoofthuis
De bezetter op de foto is niet Elise | Foto: Daniël Rommens

Tien uur lang zat Elise [Elise is een gefingeerde naam, HS] met negen andere bezetters in een klein lokaaltje in een uithoek van het P.C. Hoofthuis. De Mobiele Eenheid vond haar niet en ook de schade-inspectieronde van UvA’ers ging aan haar voorbij. Middenin de nacht vertrok ze daarom maar zelf uit het pand. ‘Je verwacht toch dat de ME capabel is om een pand te ontruimen.’

Elise, waarom wil je niet met je echte naam in dit artikel?

‘Ik wil mezelf niet in de problemen brengen en ik wil anderen die bij de actie betrokken waren ook niet in de problemen brengen doordat ze aan mij te linken zijn. Maar ik wil wel zeggen dat ik UvA-student ben.’

‘Je denkt de hele tijd: het gaat niet lang meer duren, de ME is capabel om zo’n pand te ontruimen, wij zijn de volgende’

Oke. Nou, vertel. Hoe ben je uit de handen van de ME gebleven?

‘Vrijdag wisten we op een gegeven moment dat we ontruimd zouden worden. Een aantal mensen wilde vrijwillig naar buiten gaan. Zij waren beneden. Een ander deel, waaronder ik, wilde iets meer weerstand bieden. Wij hebben ons toen, net als anderen, opgesloten in een lokaal. We waren met zijn tienen en zijn gaan zitten wachten.’

Wat doe je dan?

‘Stil zijn. We probeerden een beetje het nieuws te volgen. We hoorden af en toe wel mensen langs ons lokaal lopen. Je denkt de hele tijd: het gaat niet lang meer duren, de ME is capabel om zo’n pand te ontruimen, wij zijn de volgende. Maar op den duur wordt het stil. En daarna zie je de ME-busjes vertrekken.’

Ben je dan blij?

‘We hoorden al vrij snel van mensen buiten dat er nog UvA’ers kwamen die de schade zouden opnemen. Ook die hoorden we voorbij komen, maar ook die deden de deur van ons lokaal niet open. Kijk, het P.C. Hoofthuis is gewoon een ingewikkeld pand, dus het kan gebeuren. Politiemensen zijn misschien in de war, maar we zaten niet op een heel ingewikkelde plek; op eenzelfde soort plek als de andere bezetters.’

Ken je het P.C. Hoofthuis zo goed dat je een onvindbaar lokaal had gevonden?

‘Ik wil niet ingaan op hoe goed ik het P.C. Hoofthuis ken.’

Waarom zijn jullie weggegaan? Je had de bezetting toch ook vol kunnen houden.

‘Daar hebben we ook over getwijfeld, maar in het pand waren wel bewakers aanwezig. Het was niet zo gemakkelijk om meer mensen binnen te laten. Bovendien waren er natuurlijk ook al dertig mensen gearresteerd, dus hadden we ook niet echt de capaciteit om het hele gebouw weer te bezetten. We zaten ook al tien uur in dat lokaaltje, met helemaal niets. We wilden op een gegeven moment gewoon weg.’

En toen vond de beveiliging jullie.

‘Nee, zo is het dus niet gegaan. De politie zegt dat beveiligers een ronde liepen, stemmen hoorden en ons toen vonden, maar dat klopt niet. Wij zijn zelf naar de beveiliging gegaan, naar beneden. Ze keken echt alsof ze spoken zagen. Ze konden zich gewoon niet voorstellen dat er nog studenten binnen waren. Ik probeerde met de beveiligers te praten en uit te leggen dat we gewoon rustig naar buiten wilden gaan, maar ze luisterden niet echt. Ze hebben de politie gebeld en toen zijn wij naar buiten gerend. Jammer genoeg konden ze de laatste nog net grijpen.’

Wat vinden jullie ervan dat het nu vooral gaat over de chocoladerepen die jullie hebben opgegeten.

‘Ik vind het niet zo erg. Het laat zien dat we ook niet heel bitter zijn, dat we gewone studenten zijn.’