Interview met Bart van Heerikhuizen

Bart van Heerikhuizen was één van de meest geliefde docenten van de UvA. Na zijn pensioen wierp hij zich op het maken van massive open online courses (moocs), totdat hij de diagnose alvleesklierkanker kreeg. Voor Folia sprak ik hem over goed onderwijs, zijn mooc en zijn ziekte.

‘Ik ga jullie een bekentenis doen, iets wat heel erg persoonlijk is. Ik ben vreselijk bang voor de dood.’ Daarmee opende socioloog Bart van Heerikhuizen in 2013 een college voor de Universiteit van Nederland. Een jaar later werd alvleesklierkanker bij hem geconstateerd. Terwijl een massive open online course (mooc) die hij vlak daarvoor opnam hem wereldwijde faam opleverde, had Van Heerikhuizen een overlevingskans van één op tien. ‘Ik leef nu in de extra tijd.’

‘Ik kan het me nog herinneren als de dag van gisteren. Het was 10 mei 1978, op mijn dertigste verjaardag. Een collega vroeg mij of ik niet het grote hoorcollege sociologie wilde geven voor de derdejaars.’ Tot die tijd deed Bart van Heerikhuizen vooral onderzoek naar de geschiedenis van de sociologie. ‘Ik was een beetje een archiefrat,’ zegt hij daar zelf over. Maar op zijn dertigste verjaardag gingen zijn ogen glinsteren van de gedachte aan een hoorcollege. ‘Dat wilde ik wel een keer proberen. Ik stond voor die zaal en wist meteen: dit is mijn ding.’

Tot zijn afscheid in 2013 gaf Van Heerikhuizen generaties sociologen de eerste geschiedenislessen over hun vakgebied. Van Marx tot Weber en van Tocqueville tot Durkheim – zijn favoriet. Hij was extreem populair en werd viermaal genomineerd voor Docent van het Jaar. Drie jaar geleden was het afgelopen. Hij droeg zijn geliefde eerstejaarscolleges over aan zijn opvolger Don Weenink, die inmiddels ook al eens werd genomineerd voor UvA Docent van het Jaar. ‘Ik heb nog een keer met hem in het café gezeten om te vertellen hoe ik het altijd deed, over wat studenten moeilijk vinden, of dingen die mij altijd hebben geholpen.’

Wat prijkte er boven aan dat lijstje?
‘Ik weet niet of het echt op het lijstje stond, maar het belangrijkste is dat je je moet verplaatsen in de hoofden van de mensen die tegenover je zitten. Ik ben er goed in om me voor te stellen dat ik in die zaal zit, naar die man kijk en geen idee heb wie Durkheim is of wat sociologische stratificatie is. Je zult mij er nooit op betrappen dat ik zo’n term laat vallen en verderga. Ik zal altijd zeggen: “O ja, Emile Durkheim is een Franse filosoof die leefde van 1858 tot 1917 en in zijn beroemde boek uit 1893 zegt hij dit en dat.” Dat vloeit voort uit het vermogen je te herinneren hoe het was toen je negentien was en zelf in een collegezaal een beetje voor je uit zat te staren. Vaak ben je er niet helemaal bij of ben je, net zoals ik dat was, heel erg met de liefde bezig. Daardoor mis je de helft van het college. Als ik studenten zie afdwalen denk ik dus niet: “Hé sukkel, opletten, dit is belangrijk”, maar: “Ik moet hem terug zien te krijgen.”
Dus dan vertel ik een anekdote, of nog beter: dan maak ik een grapje waar de hele zaal even kort om moet lachen. Dan krijgt die student ook het gevoel dat hij iets mist.’

Zijn studenten van nu niet heel anders dan studenten uit uw tijd?
‘Mijn primaire reactie is om heel hard nee te roepen, omdat iedereen altijd ja zegt. Studenten denken dat zelf ook altijd: “Jullie waren zo idealistisch en demonstreerden allemaal en wij zijn makke schapen.” Ik vind dat eigenlijk helemaal niet. De studenten rond 1970 waren soms heel erg fel tegen hun professoren. Dan staakten ze een college, waarna ze de burgerlijke veronderstellingen van de docent probeerden bloot te leggen. En dat ging soms heel agressief en heel erg ongeïnformeerd. Ik zat daar als student tussen en ik vond dat waardeloos. In die tijd zijn er echt professoren weggepest, zoals sociologieprofessor Den Hollander. Dat vond ik zo ongelooflijk zielig.
Als je daarnaar kijkt, zou je wel kunnen zeggen dat studenten nu allemaal mak en gewillig zijn, maar dat is niet zo. Als ik nu college geef, krijg ik ontzettend veel kritische vragen, bijvoorbeeld over de waardevrijheid van de sociologie. Dat was in 1970 een heel belangrijk issue, en nu zeggen ze misschien op een iets vriendelijker toon dezelfde dingen. Bijvoorbeeld dat ik “als echte koele socioloog” mijn politieke voorkeur niet kenbaar mag maken, terwijl waarschijnlijk wel duidelijk wordt dat ik geen PVV stem. “Dus op een bepaalde manier zit u ons toch een beetje te indoctrineren.” Eigenlijk is dat net zo fel als in de jaren zestig, met het verschil dat het iets beleefder is.
Er is wel iets anders en dat wordt zelden opgemerkt. Studenten zijn veel hoffelijker. Ze vousvoyeren, ze applaudisseren na een college. Bij de evaluatie schrijven ze op: “Ik wilde u nog even bedanken voor die mooie colleges.” Aan het eind van een collegereeks krijg je een ansichtkaart waar ze allemaal een paar mooie woorden op hebben geschreven. Dan kun je zeggen dat ze dat doen omdat ze mij een goede docent vinden. Maar ik heb ook heel goede docenten gehad en de gedachte is nooit bij me opgekomen om tegen mijn medestudenten te zeggen: “We gaan een kaartje kopen in de winkel en dan gaan we daar allemaal iets aardigs opschrijven voor de professor.” Geen haar op mijn hoofd.’

Foto: Mats van Soolingen
Bart van Heerikhuizen | Foto: Mats van Soolingen

Van Heerikhuizen stond vijfendertig jaar voor zalen vol studenten, maar bewaart de beste herinneringen aan de laatste jaren, waarin hij zich volledig op onderwijs concentreerde. In 2000 besloot hij zich namelijk vooral te richten op zijn colleges en zijn onderzoek en wetenschappelijke publicaties op een lager pitje te zetten. Van het statusverlies onder zijn collega’s trok Van Heerikhuizen zich niets aan. ‘Toen werd het pas echt leuk. In die tijd ben ik een paar dingen anders gaan doen. Powerpoint kwam net op en daar werd ik helemaal enthousiast over. De hele dag zat ik Powerpointjes te maken en het heel mooi te doen.’ Daarna hoorde Van Heerikhuizen van iemand van de ICT-afdeling dat het mogelijk was om colleges op te nemen en ze te uploaden, zodat studenten ze thuis konden bekijken. ‘En toen werd ik me toch enthousiast. Ik herinner me de eerste keer nog heel goed. Ik nam een gewone vakantievideocamera mee naar de collegezaal en zette hem op een statief. Dat eerste college, dat heb ik nog ergens bewaard, daar zie je alleen maar mijn benen, omdat de camera gedurende het college langzaam naar beneden was gezakt.’

Bij opgenomen reguliere colleges staat u nog voor een groep, bij een massive open online course, een mooc, staat u tegen een cameraman aan te praten. Is dat nog wel leuk?
‘Ik wilde altijd al een mooc opnemen en ben op een gegeven moment gewoon begonnen hier in huis. Rik Jager, een oud-student van me die nu bij de audiovisuele afdeling van de UvA werkt, installeerde in mijn kamer een hele studio met van die lichtparaplu’s en camera’s en toen ben ik gewoon colleges gaan geven voor die camera. Toen ik het terugkeek en ik mezelf daar hoorde wauwelen, schrok ik me kapot.’
‘Stop!’ schreeuwt Van Heerikhuizen ineens naar zichzelf. ‘Ik kon het niet aanzien. Rik heeft de camera een maand laten staan en ik heb elke avond colleges zitten geven, maar het was gewoon niet om aan te zien. Verschrikkelijk!’

Wat is het grote verschil met de reguliere colleges die u opnam?

‘Alle grapjes en anekdotes vallen eruit. Je hebt in een collegezaal momenten van rust waarin je iets ten overvloede kunt vertellen. Je moet mensen de tijd geven om bij te komen en dan vertel je iets luchtigs. Dat moet er bij een mooc dus allemaal uit. Het zijn alleen nog maar de hoofdlijnen. En dat is heel onnatuurlijk; zo praten mensen niet.
Ik vergelijk college geven vaak met jazzimprovisatie. Je kent de basisakkoorden, je kent het ritme, de standard waarover je gaat improviseren, je speelt het bekende liedje dat iedereen kent – ‘My Favourite Things’ – en dan barst Coltrane pas echt uit. En dat kun je niet doen in een mooc. Dat is gewoon gecomponeerde muziek, iets anders dan ik veertig jaar gedaan heb. Ik was goed in een kunstje waar ik niks aan had.
Uiteindelijk heb ik dagen zitten schrijven aan een tekst die een gesproken Engelse tekst moest lijken, maar die tot op de laatste letter was uitgeschreven. Op de mooc zie je ook dat ik zit voor te lezen. Ik kijk iets onder de camera, omdat daar een iPad met de tekst staat.’

Het is een heel andere discipline, maar toch heeft u die snel onder de knie gekregen. U staat in de top tien van best gewaardeerde Coursera-cursussen.
‘Ik ben stomverbaasd. Het is gewoon niet te geloven. Misschien heeft het ermee te maken dat ik de afgelopen jaren door heb gekregen wat wel en niet overkwam en wat studenten moeilijk vinden en wat niet.’

Bent u wel tevreden met het eindresultaat?
‘Toen het eind 2014 klaar was, was ik er zelf ook klaar mee. Dat is een raar verhaal: precies op de dag dat we de laatste opname hadden, kreeg ik de diagnose. Ik weet nog dat ik tegen Rik zei dat ik die ochtend bij de dokter was geweest en dat ze dachten aan kanker. Toen zei Rik – mag dit nu wel in Folia? – hij zei: “Gelukkig staat het er allemaal op!”’
Een schaterlach volgt. ‘Ja, het mag er wel in. Als je erbij zegt dat ik het fantastisch vond. Zo moest ik ook leren over mijn ziekte te praten. Het was wel waar. Het had geen maand later moeten zijn. We hebben het echt voor de poorten van de hel weggesleept. Ik heb het ook pas een paar maanden later weer eens teruggezien. En toen was ik er nog steeds van overtuigd dat het volkomen waardeloos was. Ik kijk naar iemand die behoorlijk nerveus een tekst van een iPad zit voor te lezen.’

Het is met wat we nu weten heel vreemd om naar die Universiteit van Nederland-aflevering te kijken waarin u uw angst voor de dood uitspreekt. Waaruit bestaat die angst?
‘Ik heb er erg veel aan teruggedacht. Er is een heel select gezelschap mensen dat niet per se bang is om dood te gaan, maar vooral om dood te zijn, dat zeg ik ook in die aflevering. Ik ben een tijdje in behandeling geweest bij een psychiatrisch centrum dat mensen met kanker helpt. Een medewerker daar heeft me er erg mee geholpen, maar ook zij zei: “Ik begrijp er nietsvan.”
Daarom heb ik in dat centrum een keer een gedichtje van Willem Wilmink voorgedragen. Dat gaat als volgt: “Mijn poes was al heel oud / Nu is zij dood / Nu lust mijn poes geen melk meer en geen brood / Zij weet niet eens meer dat zij heeft bestaan/ Mijn poes, mijn poes is doodgegaan.”
“Zij weet niet eens meer dat zij heeft bestaan, dat bedoelt u toch,” vroeg ze. En dat is het. Het ondenkbare dat zich een groot zwart “iets” opent en niets betekenis meer heeft. Het is moeilijk uit te leggen, maar ik worstel er al heel mijn leven mee. Ook toen ik acht of zestien was, alleen nu komt het wel veel dichterbij. Je gaat je wel afvragen of het leven wel de moeite waard is als je steeds wordt besprongen door deze demon.’

Wat heeft u erdoorheen geholpen?
‘Ik werd ziek en werd werkelijk overstroomd met aardige reacties van mensen van wie ik dat helemaal niet had verwacht, ook uit een wat wijdere kring. Mijn intieme kring stond als een huis, maar al die reacties, dat verbaasde me enorm. Er was bijvoorbeeld iemand die Martje heette en op een hogeschool werkt, en vijftien jaar geleden bij mij in de collegebanken zat. Zij zei: “Ik geef nu sociologie aan studenten op het hbo en elk college denk ik wel: hoe zou Bart dat hebben aangepakt?” Ik heb haar vijftien jaar niet gezien. En toch schreef ze me een kaartje: “Ik hoorde dat u ziek bent en dat u misschien dood gaat en dit wilde ik u nog even zeggen.” Nou, dat zijn de dingen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet zo aardig ben en eigenlijk nooit een kaartje of mailtje stuurde aan iemand die ernstig ziek was. Nu ben ik veranderd, omdat ik heb gemerkt hoe ontzettend belangrijk dat is. Ik heb me plechtig voorgenomen om voortaan iedereen die ziek wordt onder de kaartjes te bedelven.’

Hoe gaat het nu met u?
‘Zoals je me nu ziet heb ik ook weer een paar colleges gegeven. Vroeger gebeurde het soms dat ik stond te stralen voor de zaal. Dat heb ik nu altijd en drie keer zo sterk, omdat ik besef: “Ik kan nog colleges geven, ik ben er nog.” Er was maar een kans van één op tien dat ik de ziekte zou overleven, dus dit is allemaal extra tijd. Dit staat ook boven aan mijn bucketlist: gewoon blijven doen wat ik altijd heb gedaan, college geven, want dat vind ik het leukste wat er is.
Maar die overlevingskans van één op tien is nu nog steeds een kans van één op twee. Dus er is ook 50 procent kans dat ik weer ziek word en dat is heel eng. Het kan elke dag gebeuren en als de kanker terug is, dan is het gebeurd. Dan ga je over euthanasie
praten. Die wetenschap is bedrukkend, en er zijn momenten dat ik het daar heel moeilijk mee heb.’