De buitenlandse beurspromovendus: de promovendus een hongerloon, de UvA de promotiebonus

Promovendi zijn werknemers. Dat is althans, hoe het officieel in Nederland geregeld is. Maar aan de UvA zijn er ook promovendi die met een magere buitenlandse beurs moeten rondkomen, ontdekten Yvonne van de Meent, Laura ter Steege en ik. Met hulp van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten schreven we er artikelen over: ik voor Folia, Yvonne en Laura voor NRC.

Wie een half uur in het keukentje van het Swammerdam Institute for Life Sciences (SILS) op UvA’s Science Park doorbrengt ziet continu onderzoekers langskomen, koffie- of theezetten, brood maken of noedels opwarmen, en weer teruglopen naar hun werkplek. Velen lijken verzonken in hun gedachten.

Het is geen ongewoon beeld op de universiteit. Wat wel opvallend is, is het grote aantal Aziatische onderzoekers. Het SILS is namelijk een van de UvA-instituten die veel werkt met zogenoemde buitenlandse beurspromovendi.

De Chinese Jiali [Jiali is een gefingeerde naam] is zo’n promovendus. Zij krijgt geen salaris van de universiteit, maar een beurs van de Chinese Scholarship Council (CSC). Voordat ze in oktober vorig jaar begon met een promotieonderzoek aan de UvA, was ze nog nooit in Nederland geweest. ‘Ik kom uit Beijing, maar heb in het Verenigd Koninkrijk gestudeerd,’ zegt ze op een zonnig terras op het Science Park. ‘Na mijn studie ben ik teruggegaan naar China, en daar ben ik op een PhD hunt gegaan.’

Dat ze uiteindelijk aan de UvA terecht is gekomen is geen toeval. ‘Het Verenigd Koninkrijk viel af, omdat je daar als promovendus een hoge tuition fee moet betalen.’ Dat is een soort collegegeld, dat kan oplopen tot 30.000 euro per jaar. ‘En op heel veel plekken in Europa kun je niet terecht zonder de taal van het land te spreken,’ legt ze uit. ‘Ik ben op zoek gegaan naar universiteiten met een goede reputatie in mijn onderzoeksgebied. Toevallig had mijn huidige UvA-promotor op zijn profielpagina een soort onderzoeksvoorstel staan waarop je als Chinese promovendus kon reageren. Dat onderzoek paste precies bij mijn ervaring.’

Jiali schreef een motivatiebrief en stuurde haar cv op, sprak via Zoom met haar promotor, en kreeg een week later een aanbod om te komen op voorwaarde dat ze een CSC-beurs zou krijgen. De Chinese Scholarship Council is de grootste beursverstrekker van China op het gebied van buitenlandse uitwisselingen. Hoewel de officiële criteria vooral bestaan uit moederlandslievendheid en steun aan de communistische partij, wordt in de praktijk vooral gekeken naar hoe groot de kans is dat de promovendus zijn proefschrift binnen vier jaar kan afmaken.

‘Op de werkvloer zijn we gelijk, en doen we precies hetzelfde soort werk. Maar ik krijg aan het eind van de maand veel meer geld dan iemand met een beurs’

‘De CSC kijkt volgens mij vooral naar je Engelse taalvaardigheid, je onderzoekscapaciteiten, en wat voor onderzoek je doet,’ zegt Jiali. ‘Het is best concurrerend.’ Zij was een van de gelukkigen. In de zomer van 2021 kreeg ze de beurs, en sinds oktober vorig jaar werkt ze op Science Park.

Jiali is niet de enige promovendus met een Chinese beurs aan de UvA. In 2013 sloot de UvA een deal met de CSC, en tot en met de zomer van 2022 kregen door de deal 89 Chinezen een CSC-beurs om onderzoek te gaan doen aan de UvA. Er zijn daarnaast ook nog promovendi die buiten de deal om op eigen houtje met een CSC-beurs naar de UvA komen. Volgens cijfers die de UvA heeft opgegeven aan de Universiteiten van Nederland (UNL) zouden er in 2021 185 beurspromovendi op de UvA zijn.

Het contract, dat oorspronkelijk vijf jaar liep, is sindsdien stilzwijgend en zonder tussentijdse evaluatie verlengd. ‘De UvA had aanvankelijk in 2019 een werkbezoek aan China gepland en zou ook de CSC bezoeken om over de samenwerking te spreken,’ vertelt een woordvoerder van de universiteit. ‘Vanwege agenda-technische redenen is dat werkbezoek verplaatst naar begin 2020. Vanwege de uitbraak van de coronapandemie is dat bezoek geannuleerd en het heeft helemaal niet meer plaats kunnen vinden omdat in China nog steeds zeer strikte coronaregels gelden.’

Promovendi als bron van inkomsten

Al jaren groeit het aantal promovendi in Nederland. Vanuit de gedachte dat de Nederlandse kenniseconomie gebaat is bij een groot aantal gepromoveerden, is dit jarenlang vanuit de overheid aangemoedigd. Universiteiten hebben daar bovendien ook financieel baat bij. De verdeling van het wetenschapsbudget is in Nederland namelijk voor een belangrijk deel afhankelijk van het aantal promovendi. Voor iedere promovendus die succesvol zijn thesis verdedigt krijgt de universiteit een promotiebonus. Van 2009 tot 2017 was dit bedrag vastgesteld tussen de 92.000 en 98.000 euro.

Universiteiten trokken steeds meer promovendi aan, maar het budget voor wetenschappelijk onderzoek van het ministerie groeide niet mee. Daardoor slonk het vaste budget onderzoek dat universiteiten kregen. De toename van het aantal  promotiebonussen ging ten koste van het vaste budget voor onderzoek dat universiteiten hadden.

Prikkel om te groeien

Al in 2014 trekken ambtenaren aan de bel dat dit uit de hand liep. In een rapport

schrijven zij: ‘Deze indicator krijgt bij ongewijzigd beleid een overheersende rol en vergroot de volatiliteit in toekenning van eerste geldstroommiddelen.’ Dat hebben de universiteiten ook in de smiezen, schrijven de ambtenaren. ‘De huidige verdeling op basis van aantal promoties geeft volgens enkele universiteiten een prikkel om te groeien in aantal promovendi, terwijl dit via de verdeelsystematiek leidt tot een daling van de vaste voet.’

In 2016 besloot het ministerie een plafond in te stellen: maximaal 20 procent van het budget voor wetenschappelijk onderzoek zou besteed worden aan promotiebonussen. Sindsdien is de promotiebonus afgenomen van 98.000 euro tot iets meer dan 83.000 euro vorig jaar. De UvA, die vorig jaar 568 promoties kende, verdiende zo ruim 47 miljoen euro.

Volgens de UNL werken er op dit moment meer dan 36.000 mensen aan een Nederlandse universiteit aan hun promotieonderzoek. Iets minder dan de helft is een zogenoemde werknemer-promovendus. Dat is een promovendus die een arbeidscontract van drie of vier jaar heeft bij de universiteit. Hij heeft recht op vakantiedagen, zwangerschapsverlof, en alle andere rechten van werknemers van de universiteit. De overige promovendi zijn dat niet.

De beurspromovendus

De afgelopen jaren heeft met name de Rijksuniversiteit Groningen geëxperimenteerd met het geven van een beurs aan promovendi. Deze zogenoemde promotiestudenten hebben niet de rechten die werknemers van de universiteit hebben, maar daardoor zou de universiteit wel meer promotieplekken kunnen creëren.

Minister Robbert Dijkgraaf zette recent een streep door dit experiment. Hij gaat de promotiestudent niet wettelijk mogelijk maken. Er zou ‘een broos draagvlak zijn’ en het past niet ‘bij mijn streven naar meer rust en ruimte in het wetenschapssysteem en een goede positie voor alle onderzoekers’.

Hoewel er veel kritiek kwam op het experiment van de promotiestudent, lopen er wel een paar duizend buitenlandse beurspromovendi rond in Nederland, ook aan de UvA. ‘Buitenlandse beurzen zijn een van de vijf manieren om promovendi te financieren,’ zegt een woordvoerder van de UvA. Voor alle financieringsinstumenten ‘geldt dat het de mogelijkheid tot het doen van onderzoek verder verruimt,’ vult hij aan. Beurspromovendi moeten in een van de duurste steden ter wereld echter rondkomen met een enorm laag maandinkomen.

‘1.350 euro,’ antwoordt Jiali op de vraag wat ze iedere maand krijgt van de Chinese overheid. ‘En mijn instituut verhoogt de beurs tot 1.500 euro netto.’ Omgerekend naar een 38- of 40-urige werkweek, is dat om en nabij de 10 euro per uur. Dat is bijzonder weinig in vergelijking met reguliere werknemer-promovendi. Zij verdienen tussen de 2.541 en 3.247 euro bruto per maand, en hebben daarnaast ook nog recht op allerlei secundaire arbeidsvoorwaarden zoals vakantiegeld en een eindejaarsuitkering.

Hetzelfde werk voor minder geld

Reinofke van de Vis is voorzitter van de PhD/PD Council van het SILS, waar ook Jiali werkt. Voordat ze lid werd van de council, dat het bestuur van het instituut adviseert over zaken rond promovendi, had ze nog nooit gehoord over beurspromovendi. ‘Het is zo raar: op het eerste gezicht zijn we hetzelfde. Op de werkvloer zijn we gelijk, en doen we precies hetzelfde soort werk. Maar ik krijg aan het eind van de maand meer geld dan iemand met een beurs.’ ‘1.500 euro is echt weinig,’ vertelt Van de Vis. ‘Zeker met deze inflatie.’ Als council kunnen ze weinig doen aan de financiële situatie van de promovendi.

Strikt gezien kan ook de Centrale Ondernemingsraad (COR), die alle medewerkers van de universiteit vertegenwoordigt, dat niet. De beurspromovendi zijn namelijk geen medewerkers. Erella Grassiani is universitair docent antropologie en lid van de ondernemingsraad. Zij voert namens de raad het woord als het gaat over beurspromovendi. ‘Bij mijn afdeling werken we al heel lang met zulke promovendi, met name uit Indonesië,’ vertelt ze. ‘Toen dit onderwerp zich aandiende in de COR, was het dus logisch dat ik me ermee bezig ging houden.’

‘Ik heb het idee dat beurspromovendi op sommige plekken op de UvA echt uitgebuit worden’

Ze noemt de situatie van beurspromovendi ‘zorgelijk’. ‘Ik heb het idee dat ze op sommige plekken op de UvA echt uitgebuit worden. Op sommige afdelingen worden ze echt in groepjes binnengebracht, en dan vraag ik me af of dat wel goed geregeld is.’

Bestaansminimum

Grassiani werkt bij de Amsterdam Institute for Social Science Research (AISSR), het onderzoeksinstituut van de Faculteit Maatschappij & Gedrag. Volgens Grassiani is het AISSR de enige die al jaren werkt met een bestaansminimum voor buitenlandse promovendi. ‘Wij hebben een sociaal minimum vastgesteld op 1.600 euro. Wanneer een beurs lager is, legt de AISSR – of eigenlijk de onderzoeksgroep – dat bij. Zo voorkom je een race-to-the-bottom: je betaalt namelijk de rest uit je eigen zak. Op sommige plekken op de UvA gebeurt dat niet.’

Waarom Jiali’s beurs wordt aangevuld tot 1.500 euro en niet tot een ander bedrag, weet Jiali niet. ‘Ik weet dat promovendi met een CSC-beurs in Groningen soms een top-op-beurs krijgen tot 2.000 euro. Dat is gek, want Amsterdam is veel duurder. Het zou veel beter zijn als het hier ook 2.000 zou zijn.’

Deal met de belastingdienst

Helemaal willekeurig is dat overigens niet. De universiteit heeft recent een deal gesloten met de belastinginspecteur dat een promovendus geen inkomstenbelasting over een top-op-beurs hoeft te betalen als die minder dan 40 procent van het minimumloon (680 euro per maand) bedraagt. Daarin zit een prikkel voor de universiteit om de financiële tegemoetkoming tussen beurspromovendi en werknemer-promovendi niet gelijk te trekken.

De universiteit is zich er van bewust dat de beurspromovendi ‘een kwetsbare groep’ zijn, zegt een woordvoerder. ‘Het welzijn en de positie van deze doelgroep verdienen daarom extra aandacht. Om die reden is er de mogelijkheid van een top-up-beurs. Faculteiten houden daarbij de minimale kosten voor levensonderhoud in Amsterdam aan. Dit bedraagt in peiljaar 2022 ongeveer 1.500 euro. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd en wanneer relevant bijgesteld binnen de fiscale mogelijkheden.’

‘Omdat we zo weinig verdienen krijg ik volop huurtoeslag en zorgtoeslag’

Toeslagen

Jiali kent geen collega’s die echt financiële problemen hebben. Dat komt omdat Jiali door haar minimale inkomen recht heeft op toeslagen en financiële ondersteuning van minima. ‘Omdat we zo weinig verdienen krijg ik volop huurtoeslag en zorgtoeslag. Bovendien schijn je een vrijstelling te kunnen krijgen voor het betalen van afvalstoffenheffing, maar dat heb ik nog niet geprobeerd.’

Financieel is het daardoor een uitermate goede deal voor de UvA. De universiteit betaalt vier jaar lang slechts 150 euro per maand aan de promovendus. Daar komen nog uitgaven die voor iedere promovendus in rekening moeten worden gebracht bij. Denk daarbij bijvoorbeeld aan begeleiding, kosten voor ICT en een zogenoemde bench fee waarmee de promovendus een conferentie kan bezoeken of publicatiekosten kan betalen. Dat kost de universiteit in totaal tussen de 10 en de 15.000 euro, terwijl ze na afloop zo’n 80.000 euro aan promotiebonus van de overheid ontvangt.

Tegelijkertijd betaalt de overheid de promovendus gedurende die vier jaar lang een paar honderd euro zorg- en huurtoeslag per maand aan de promovendus. Bovendien kan de promovendus vanwege zijn lage inkomen aanspraak maken op kwijtschelding van lokale belastingen. Bovenop die 80.000 euro kost de beurspromovendus de overheid aan toeslagen en kwijtscheldingen nog eens 20.000 tot 25.000 euro, twee keer zoveel als de UvA aan de promovendus betaalt. Daar komt nog bij dat veel beurspromovendi na afloop van promotie gedwongen zijn terug te keren naar hun moederland, waardoor de Nederlandse economie ook niet profiteert van de beurspromovendus na afloop van de promotie.

Een goede kans?

Het werpt de vraag op wat precies de meerwaarde is van beurspromovendi, ziet ook Erella Grassiani. ‘Wij doen het als afdeling vaak omdat het een kans is om een interessant onderzoek uit te voeren waar je bij de NWO [De NWO is de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek die de meeste wetenschapsbeurzen verdeelt.] nooit geld voor krijgt,’ zegt ze. ‘Bovendien is het voor de promovendus ook een goede kans. Daarnaast helpt het je als instituut. De UvA heeft het systeem zo ingericht dat het onderzoeksgeld van je afdeling deels afhangt van het aantal promotiebonussen dat je binnenhaalt.’

Het dilemma van de beurspromovendus ziet ook Reinofke van de Vis, van de PhD Council van SILS. ‘Wil je dan helemaal geen beurspromovendi? Dat is een moeilijke vraag. Het is een enorme kans voor mensen,’ zegt ze. ‘Ik mocht ooit ook in het buitenland studeren. Moeten we mensen die kans ontzeggen? Het is denk ik vooral belangrijk om aan verwachtingsmanagement te doen, en duidelijk te maken dat beurspromovendi financieel echt in een moeilijke situatie komen in een dure stad als Amsterdam.’

Het buitenland als escape

Het is echter de vraag of het wel zo’n goede kans is, zegt antropoloog Willy Sier, die als UvA-promovendus onderzoek deed naar het Chinese hogeronderwijsstelsel. ‘Het onderwijssysteem binnen China is extreem competitief,’ vertelt Sier, die tegenwoordig aan de Universiteit Utrecht werkt. ‘Als je naar een goede universiteit wil gaan, is dat erg moeilijk. Er is een zeer grote groep die het qua competitie niet lukt om naar zo’n topuniversiteit te gaan. Het buitenland is dan een soort escaperoute.’

‘De Chinese wetenschappelijke wereld is extreem competitief, en daarin heb ik al een achterstand omdat ik minder publicaties heb’

Zeker niet hoog gescoord?

‘Mensen kijken tegenwoordig ook kritisch naar studenten of promovendi die uit het buitenland terugkeren,’ vervolgt Sier. ‘“Zeker niet zo hoog gescoord”, zeggen ze dan. Er hangt een beetje een zweem omheen van dat je in het buitenland je diploma komt kopen omdat je in China niet slaagt. Je krijgt dan ook niet per se direct een heel goede baan als je terugkeert.’

Dat bevestigt de Chinese SILS-promovendus Jiali. ‘Als ik kijk naar promovendi die nu in China promoveren, dan publiceren zij veel meer, en in veel hoger aangeschreven tijdschriften dan ik. Het hele promotiestelsel in China is ingericht op veel publiceren, hier is het veel minder competitief.’

Als Jiali terugkeert naar China is het ook niet zo dat de banen voor het oprapen liggen, zegt ze. ‘De Chinese wetenschappelijke wereld is extreem competitief, en daarin heb ik al een achterstand omdat ik minder publicaties heb.’

Na haar promotie moet ze twee jaar in China werken. Het is een van de voorwaarden die de CSC stelt bij het aanvragen van een beurs. ‘Of ik er zin in heb? Het is als promovendus van een buitenlandse universiteit moeilijk, maar niet het einde van de wereld,’ zegt ze. ‘Ik heb een passie voor de wetenschap, maar ik weet niet zeker of ik binnen de academie wil blijven. Idealiter ga ik na die twee jaar weer ergens anders in het buitenland werken. Niet per se in Nederland, maar misschien ergens anders in Europa. Ik kijk ernaar uit om in verschillende landen en steden te wonen.’

Dit artikel is eerder gepubliceerd bij Folia. Deze productie is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten. Dit artikel is tot stand gekomen met medewerking van Yvonne van de Meent en Laura ter Steege.