Soms moet je geluk hebben als je iemand interviewt. Dat had ik bij UvA Docent van het Jaar Elio Baldi. Bij zijn prijsuitreiking leek hij wat schuchter, maar in het interview vertelde hij honderduit over wat hij moest overwinnen om überhaupt docent te worden en over hoe zijn liefde voor onderwijs steeds meer groeit.
Hij vond het doodeng om onderwijs te geven en haalde veel meer voldoening uit onderzoek. Nog steeds vindt UvA Docent van het Jaar Elio Baldi (31) de ‘imperfectie van het gesproken woord’ frustrerend. ‘Ik had het gevoel dat ik niet voor onderwijs in de wieg was gelegd. Docent zijn is voor mij een overwinning op mezelf.’
‘Wacht, ik zal even wat ruimte maken zodat je iets kunt neerleggen.’ Het bureau van Elio Baldi wordt overstelpt door boeken met titels variërend van Black Marxism tot Dante. Er tussendoor liggen paperassen en printjes. ‘Dit is nog netjes, hoor. Ik heb al een beetje opgeruimd.’ Achter hem staat een boekenkast, met daarin een vergulde laurierkrans. ‘Die kreeg ik van mijn collega’s toen ik werd uitgeroepen tot beste docent van de Faculteit der Geesteswetenschappen.’
Dat Elio Baldi Docent van het Jaar van de hele universiteit zou worden stond bepaald niet in de sterren geschreven. ‘Ik zag het helemaal niet aankomen. Het komt denk ik voort uit een dubbel minderwaardigheidscomplex. Dat komt deels vanuit de geesteswetenschappen, die zitten maatschappelijk gezien in het verdomhoekje. Daar komt ook bij dat ik niet zolang docent ben.’ Baldi werkt pas drie jaar als docent aan de UvA, daarvoor promoveerde hij in het Verenigd Koninkrijk. ‘Ik had het gevoel dat ik hier niet voor in de wieg was gelegd. Docent zijn is voor mij een overwinning op mezelf.’
Waarom noem je het een overwinning op jezelf?
‘Een deel van het antwoord is dat ik me er prettiger bij voel om me schriftelijk uit te drukken. Ik vind het soms moeilijk om de juiste woorden te vinden en van nature frustreert dat me enorm. Dat werkt niet voor een klas. Je kunt wel pauzes en stiltes ingelasten, maar daar zit een zekere grens aan. Ik heb wel moeten leren om meer direct en ad rem te zijn.’
Hoe leer je dat?
‘Het is een beetje acteren, een rol aannemen. Ik wil niet zeggen dat het een andere persoonlijkheid is, maar ik word actiever en reactiever dan ik normaal zou zijn. Ook omgaan met de groepsdynamiek heb ik moeten leren. Een-op-een-gesprekken vind ik fijn. Dat is behapbaar. Ik heb ook veel bijles gegeven. Dan kun je je op één persoon richten, van wie je reacties aanvoelt, en van wie je weet wat kwaliteiten en zwaktes zijn. Ik vind het nog steeds soms lastig dat in een collegezaal – ik heb dit jaar voor het eerst colleges van tachtig man – opmerkingen overal vandaan kunnen komen. Dan ben ik soms letterlijk gedesoriënteerd. Bij zulke grote groepen kun je je verhaal niet meer tot personen richten, en dat blijf ik een lastig mechanisme vinden.’
‘Bij grote groepen kun je je verhaal niet meer tot personen richten, en dat blijf ik een lastig mechanisme vinden’
Hoe pak je dat aan?
‘Door te bewegen en door de aandacht te richten op studenten probeer ik studenten bijna letterlijk mee te sleuren in mijn verhaal. Maar bij zulke grote groepen merk ik dat ik soms als een luipaard in een kooi rusteloos heen en weer loop, en dat het doorslaat. Toch zie ik het ook als een voordeel dat ik dit soort problemen heb moeten overwinnen. Juist omdat het niet in mijn natuur zit denk ik hier veel over na en ben ik kritisch naar mezelf.’
Hoe ziet dat nadenken eruit? Is dat boeken lezen, collega’s om advies vragen, of nog iets anders?
‘Ik geloof in de reactie van studenten. Ik bespreek het soms ook wel met collega’s, en ik lees er ook wel over, maar uiteindelijk is er niets waar je meer van leert dan de reactie van de groep studenten die je lesgeeft.’
Krijg je vaak feedback waar je iets aan hebt?
‘Absoluut. Dat vind ik ook heel belangrijk, want het geeft aan of het overkomt en of studenten het zich eigen maken. Ik krijg regelmatig te horen dat ik heel rustig overkom, ook op momenten waarop ik zelf het gevoel heb dat ik dat niet ben. Dat vind ik wel geruststellend. Het is funest als je onrust uitstraalt en studenten het gevoel geeft het niet te weten. Natuurlijk zijn er weleens vragen waar je niet 1-2-3 antwoord op hebt, maar het is geruststellend om te zien dat studenten niet het idee hebben dat je op zulke momenten onrustig bent.’
Is dat ook wat je hoorde van de jury?
‘Wat ik daarin vooral terugzag was toch wel enthousiasme: met veel passie vertellen over cultuur en literatuur. Ik hoop dat ik dat ook wel overbreng. Ik probeer altijd te voorkomen dat het een erudiete woordenstroom vol verwijzingen wordt, maar ik hoop een verhaal te vertellen in een college. Ik begin een college ook liever met iets wat studenten een beetje uit balans brengt, zodat je merkt dat studenten er echt iets mee gaan doen. Dan kun je het daarna altijd nog complexer maken. Ik denk dat je niet bang moet zijn om iets te simpel te maken. Je mag best simpel beginnen om studenten het gevoel te geven dat ze ergens over kunnen praten om vervolgens complexere lagen in een verhaal te brengen.’
Vlak na de uitreiking zei je dat docenten meer buiten de gebaande paden moeten durven treden. Bedoelde je daar dit mee?
‘Ik geloof hier wel sterk in. Het heeft ook te maken met de vorm. Ik probeer te voorkomen dat studenten naar college komen en dan vooraf weten hoe dat college eruit ziet. Je moet ze af en toe verrassen door iets onaangekondigds te doen. Docenten kunnen daar soms best wat creatiever in zijn. Het geeft mij de meeste voldoening als zoiets goed uitpakt.’
Wat doe je dan bijvoorbeeld?
‘Ik heb zelf een keer eerstejaars studenten gevraagd om bij een les over theater voor tweede- en derdejaars te komen zitten. Mijn bedoeling was om het onderwerp – theater waarbij de grens tussen werkelijkheid en fictie vervaagt – tastbaar te maken. Ik had twee eerstejaars gevraagd om langzaam maar zeker een discussie op gang te brengen die na een tijdje zou ontaarden, waarbij ze uiteindelijk boos het lokaal moesten verlaten en ook enige verwijten mijn richting op zouden slingeren. Daarna had ik een collega gevraagd om aan te kloppen en mij uit het lokaal te sommeren.
Toen kwam ik na tien minuten terug en hebben we de strekking besproken. Dat was ontwrichtend, maar op een manier die ze bij is gebleven. De vorm was niet een trucje, maar het was bedoeld om de boodschap over te brengen van hoe mensen zich toen in het theater moeten hebben gevoeld bij zo’n toneelstuk. Het combineren van de inhoud en de vorm is wel iets waar ik naar streef, en dat mag naar mijn mening wel wat meer op de universiteit.’
‘Er is te weinig waardering voor echt goede docenten’
Kost zoiets niet heel veel tijd?
‘Ja, zeker. Een bepaalde mate van sleur is natuurlijk onvermijdelijk en soms ook functioneel. Maar zeker als je dit in het begin van je cursus doet, dan krijg je er ook heel veel voor terug. Dan heb je studenten letterlijk goed bij de les, ook de weken erna.’
Is het dat wel waard, wetende dat je op basis van onderwijs eigenlijk geen carrière aan de universiteit kunt maken?
‘Dat is een probleem en dat is niet alleen in Nederland zo, trouwens. Het is echt een cultuurprobleem op universiteiten. Er is te weinig waardering voor echt goede docenten. Dat zeg ik nu niet als Docent van het Jaar, maar de “briljante” onderzoeker – je hoort nooit over een “briljante“ docent – staat te veel op een voetstuk. Onderzoek moet je vertalen in onderwijs, zodat het voor veel mensen inzichtelijk wordt. Godfried Bomans zegt het mooi: “Zodra een gedachte populair wordt, vermindert haar diepgang. Het is zoals bij irrigatie: hoe breder het bevloeide oppervlak, hoe dunner de waterlaag.” De leidende gedachte op de universiteit is dat dit slecht is. En natuurlijk: als iedereen de relativiteitstheorie van Einstein moet begrijpen, dan raakt die versimpeld. Maar toch is het van belang dat we er kennis van nemen. Dat geldt ook voor de geesteswetenschappen. Als we op de universiteit blijven zeggen dat onderzoek leidend is en dat onderwijs het ondergeschoven kindje is, dan is de functie van de universiteit niet helemaal duidelijk.’
Zelf was je vroeger ook meer van het onderzoek, vertelde je. Hoe krijg je hardcore-onderzoekers aan het onderwijs?
‘Ik denk dat deels bij jezelf de knop om moet. Ik kwam er al vrij snel achter dat ik het doodeng vond, maar dat het ook een heel nieuwe voldoening gaf als het lukte. Wat mij heel erg heeft geholpen is dat ik in Engeland in het diepe ben gegooid. Daar moest ik lesgeven in dingen waar ik geen expert in was. Het waren geen onderwerpen die uit mijn onderzoek voortkomen. Ik merk dat mijn colleges goed werken bij vakken waarbij ik ook nog een marge heb om dingen te ontdekken. Op het moment dat onderwijs voor jezelf ook onderzoek wordt, dan is het ook voor jezelf erg leuk. Juist bij onderwerpen die je zelf door en door kent, vergeet je gemakkelijk tussenstappen en dat komt de colleges niet ten goede.’
Geesteswetenschappen zitten in het verdomhoekje, zo zei je zelf al. Merk je daar ook iets van, of is dat meer iets wat ver weg van de universiteit gebeurt?
‘Nee, dat merk ik absoluut. Er zijn de laatste jaren veel veranderingen in het programma doorgevoerd en dat heeft best wel wat voeten in de aarde gehad. Ik ben zelf natuurlijk nieuw als docent en ik heb ook niet het verloop meegemaakt, maar het wordt wel als lastig ervaren dat niet altijd de kwaliteit gezien en gewaardeerd wordt.
Het is een vreemde gewaarwording hoe de talen maatschappelijk gezien onderschat worden. De illusie van universaliteit is dat alles vertaalbaar en bereikbaar is. Tot op zekere hoogte is dat zo, maar dat betekent niet dat alle verschillen verdwijnen en dat het niet meer belangrijk is om elkaars taal en cultuur te bestuderen. Ik denk eigenlijk dat het voor iedereen een heel belangrijke oefening is om je een keer in je volwassen leven te verdiepen in een andere taal, een andere denkwereld en een andere cultuur. De ontheemdheid en de vervreemding die daarbij komen kijken, daar ga je jezelf en je eigen perspectief heel goed door relativeren. Dat zou ik iedereen aanraden.’