UvA-hoogleraar sociologie Jan Willem Duyvendak schreef het boek Thuis over wat hij de obsessie met het thuisgevoel noemt. Voor Folia sprak ik hem erover.
‘Er is geen reden tot paniek, en toch is er paniek.’ Vanuit die gedachte doet hoogleraar Jan Willem Duyvendak al tien jaar onderzoek naar je thuis voelen. In die tien jaar is dat een steeds groter thema geworden in de politiek: ‘Wij zijn een van de meest eensgezinde landen van Europa, en toch voelt het voor veel mensen alsof Nederland uit elkaar valt.’
Hoogleraar Jan Willem Duyvendak (58) wordt weleens meewarig aangekeken als hij vertelt dat hij al tien jaar onderzoek doet naar thuis. ‘Naar thuis? vragen mensen dan. Alsof je niet helemaal in de academische wereld thuishoort,’ vertelt hij. Toch vindt Duyvendak het een legitiem onderwerp, des te meer omdat bijna niemand kan verwoorden wat je thuis voelen eigenlijk is. Zes jaar geleden schreef hij al een Engelstalig werk over het onderwerp, deze herfst ligt een Nederlands boek voor het grote publiek in de boekhandels. Wij spraken hem niet thuis, maar in een zielloze vergaderruimte op de zesde verdieping van Roeterseiland-B.
Wat is je thuis voelen eigenlijk?
‘Mensen vinden dat heel moeilijk om te omschrijven. Uit onderzoek van mijn promovendi en van mij blijkt dat het een samengestelde emotie is. Een noodzakelijk aspect is in ieder geval familiariteit, maar het is breder dan dat. Het is een soort vertrouwdheid, waardoor je de situatie overziet, maar ook voorziet. Je hebt het gevoel dat je de situatie in de hand hebt.’
‘Je echt thuis voelen met anderen is een heel uitzonderlijke ervaring’
Dat je redelijkerwijs kunt begrijpen wat er gaat gebeuren, dus.
‘Wat er gaat gebeuren en dat je grip hebt op wat er is gebeurd. Maar dat is enkel vertrouwdheid, want jezelf thuis voelen is meer dan dat. Onderdeel van het thuisgevoel is ook dat je bijna samenvalt met je omgeving. Dat vraagt heel veel finetuning en is moeilijk te verwoorden. Een voorbeeld is je huis. Dat heb je zelf ingericht, en alle spullen zijn precies zoals jij wilt dat ze zijn. Het gaat om een bepaalde voorspelbaarheid. Mensen geven vaak het voorbeeld dat ze blind door hun eigen huis kunnen lopen. Maar het gaat om meer, om de vanzelfsprekende aanwezigheid van anderen, en dat zij je niet storen. Dat raakt ook aan de crux: veel mensen raken snel geïrriteerd door anderen. Je echt thuis voelen met anderen is een heel uitzonderlijke ervaring.’
Eigenlijk is thuis dus een erg gesloten emotie, waarbij iedereen zich terugtrekt in zijn eigen huisje.
‘Je hebt ook een tegenhanger, waarbij je zegt dat je je wil ontplooien en je jezelf publiek wil manifesteren. In het boek noemen we als voorbeeld de wijk The Castro in San Francisco. Dat werd een plek waar homoseksuelen ook op straat zichzelf wilden zijn, bijvoorbeeld door hand in hand te lopen. Zij dachten dat het alleen maar kon als daar geen “anderen” waren. En dus begonnen ze zich te organiseren tegen een geplande Starbucks-vestiging en tegen een halte van de Cable Car. Uiteindelijk mobiliseerden ze zich zelfs tegen hetero’s die er wilden gaan wonen. Dus je hebt een gediscrimineerde groep, die zelf gaat discrimineren omdat ze zichzelf willen zijn. Als je je maximaal thuis wil voelen, wordt dat exclusief en dan ga je anderen uitsluiten.’
‘Ik kan feitelijk, empirisch laten zien dat wat Baudet over oikofobie zegt volstrekte onzin is’
Is dat ook wat politici doen als ze over thuis spreken?
‘Wat ik probeer bloot te leggen is dat politici niet per se verkeerde intenties hebben als ze thuisgevoel stimuleren. Eigenlijk is dit een boek over onbedoelde effecten. Ik denk dat de meeste politici de taal van thuis spreken omdat ze denken dat ze iets inclusiefs zeggen. “Iedereen moet zich in Nederland kunnen thuis voelen.” Door te suggereren dat de politiek emoties als thuis voelen moet bevorderen ontstaat er echter een debat over de vraag of mensen zich wel thuis voelen, en waarom ze zich dan niet thuis voelen, en dat ze zich misschien wel niet thuis voelen omdat andere mensen zich wel héél erg thuis voelen. Ondanks de beste intenties leidt dat ertoe dat steeds meer groepen zich niet thuis voelen. Allochtonen gaan zich minder thuis voelen, sommige autochtonen gaan zich afvragen of ze zich wel thuis voelen omdat hun wereld verandert, en zij gaan onaardige dingen over migranten zeggen, zodat die zich weer minder thuis voelen. Dat is een duivelse spiraal.’
Hoe ontstaat zo’n spiraal?
‘Het komt doordat burgers door politici worden aangepraat dat de natie een huis is en dat je je tot andere burgers moet verhouden als een soort familieleden.’
Volgens Thierry Baudet zijn we oikofoob; bang voor ons thuis en wat ons eigen maakt. Eigenlijk zeg jij het tegenovergestelde.
‘Dat was ook één van de redenen waarom ik wilde dat het boek nu uitkwam. Thuis is obsessief geworden in de politiek. Dat is niet een normatieve constatering van mijn kant, dat is feitelijk zo. Er zijn een paar termen in de politiek die je moet gebruiken om gehoord te worden. Of het nu over zorg gaat of over migratie, over geboren worden of over sterven, alles gaat over thuis. Hoe is het dan in hemelsnaam mogelijk dat Thierry Baudet vindt dat we te weinig positief over thuis spreken? Ik kan feitelijk, empirisch laten zien dat dit volstrekte onzin is. Er werd in de media, in de politiek, in het publieke debat nog nooit met zoveel liefde over allerlei vormen van thuis gesproken.’
Hoe is die obsessie met thuis ontstaan?
‘Er zijn twee grote maatschappelijke ontwikkelingen die de kans groot maken dat thuis een issue wordt. De ene is de migratierevolutie en de ander is de genderrevolutie. De genderrevolutie zegt veel over hoe we in huis thuisdingen doen en hoe we kijken naar man-vrouw-verhoudingen. Dat is allemaal veel vloeibaarder geworden. We moeten alles opnieuw onderhandelen, omdat niets meer vast staat over de taakverdeling tussen mannen en vrouwen. Daarnaast heeft Nederland in de afgelopen zestig jaar veel migranten ontvangen na een periode waarin dat heel wat minder was. Ja, we hebben de Belgen in de Eerste Wereldoorlog onderdak geboden…’
…maar dat was een groep die veel meer op ons leek.
‘Precies, dat was herkenbaar. Daarna kregen we Surinamers, gastarbeiders en nu asielzoekers. Nogmaals, dat betekent niet per se dat er een crisis in het natiebesef zou moeten ontstaan. Dat heeft er alles mee te maken of mensen, zoals jij zegt, al dan niet beschouwd worden als nabij of juist als een bedreiging. Zeker vanaf de jaren negentig, waarin we gastarbeiders primair als moslim zijn gaan zien en de islam is geproblematiseerd, zie je dat de instroom van nieuwkomers heeft geleid tot een eindeloos debat over wie we zijn.
Dat gebeurt op een totaal niet-vrijblijvende manier. Dus niet: hoe moeten we ons als burgers tot elkaar verhouden? De enige vraag die de hele tijd rondzingt is: delen we genoeg? Zijn we genoeg hetzelfde? Dat veronderstelt dat we in Nederland heel weinig met elkaar delen en dat ons land bijna uit elkaar valt.’
Ik proef in je formulering dat je er anders over denkt.
‘Dat denk ik niet alleen, dat is ook zo. Toen ik in 2004 mijn oratie uitsprak, ging dat over een eensgezinde progressieve natie. In Nederland hebben de waarden van de jaren zestig gewonnen. Dat is heel uniek, want in veel landen gaan de cultuuroorlogen van toen nog gewoon door. In Nederland heeft 85 procent van de mensen progressieve opvattingen over homoseksualiteit, over de gelijkheid van man en vrouw, over abortus, over euthanasie. Natuurlijk zijn er discussies over hoe ver je daarmee mag gaan, maar we moeten niet vergeten dat in de meeste landen euthanasie niet eens is toegestaan.’
‘Er is geen enkele reden om zo bang te zijn, de steun voor liberale waarden is nog nooit zo groot geweest’
Het gaat dus over de grens, en niet over of euthanasie of abortus goed is.
‘Precies. Er is een heel grote morele eensgezindheid in Nederland. Die is ook belichaamd door Pim Fortuyn. Het idee dat een homoseksueel als Fortuyn leider kon worden van een populistische partij, geeft al aan dat het geen extreemconservatieve rechtse partij is.
Je zit dus met de rare situatie dat we een van de meest eensgezinde landen van Europa zijn, en er eigenlijk helemaal geen verdeelde bevolking is, maar in de perceptie is het land hopeloos verdeeld, in de ogen van veel politici valt het uit elkaar, met name door nieuwkomers, en dan voornamelijk moslims.’
Hoe komt dat?
‘“Wij” definiëren ons als seculier en vinden het een beetje achterlijk om zo religieus te zijn. “We” hebben het idee dat “we” dat achter ons hebben gelaten. “Ze” doen ons denken aan hoe “we” vroeger waren.’
Tijdens de verzuiling, bedoel je?
‘Inderdaad. De overwinning van de jaren zestig voelt heel fragiel, omdat iedereen nog een beetje aan het aftasten is. In woord accepteert iedereen wel gelijkheid van man en vrouw en van hetero’s en homo’s, maar als een winkel dan genderneutrale kleding verkoopt, dan zijn er politici die helemaal doordraaien.
We zijn erg bang om iets te verliezen dat we net gewonnen hebben. Het zegt veel over ons en onze angst, en in die zin heb ik een geruststellende boodschap: er is geen enkele reden om zo bang te zijn, want de steun voor dit soort liberale waarden is nog nooit zo groot geweest.’
Uit de jaren zestig trokken we voor ons zelf de conclusie dat we heel tolerant zijn, maar als ik je goed begrijp kunnen we helemaal niet zo goed omgaan met die groep mensen met een andere mening.
‘Ik probeer te analyseren hoe die tolerantie de afgelopen twintig jaar verloren is gegaan. Progressief zijn we nog steeds, maar dat betekent niet dat we tolerant zijn.
Dat komt volgens mij omdat mensen zijn gaan denken dat je als burgers heel veel met elkaar moet delen. Je kunt alleen maar snappen waarom we verschillen niet verdragen, als je ziet dat we burgers niet meer zien als medeburgers, maar als familieleden. We hebben verleerd om burgers te zijn. We denken dat we ons mogen bemoeien met burgers die een boerkini of hoofddoek dragen, als ware het onze familieleden. Dat we ze een beetje mogen opvoeden, we ze kunnen vertellen hoe ze zich moeten gedragen, wat ze aan moeten trekken.’
Waar vindt dat zijn oorsprong?
‘Een tijd lang was er een tolerante monoculturaliteit en dat is een intolerante monoculturaliteit geworden. In Nederland is er een grote groep die “onze cultuur” als superieur ziet en vanuit die positie is het blijkbaar moeilijk om anderen te tolereren. In landen zonder zo’n monoculturaliteit, zoals de Verenigde Staten, moet je omgaan met het verschil. Maar in Nederland is de liberale opvatting zo breed gedeeld, dat we vinden dat de laatste groepen per morgen onze ideeën moeten overnemen.’
Ze moeten zich aanpassen.
’Ze moeten er zelfs bij willen horen. Ze hebben geen keus. Ze moeten worden zoals wij zijn. Er is een enorme druk vanuit de brede mainstream die er in Nederland is. Die dwingt iedereen om daar onderdeel van te worden. Ook de ChristenUnie, die een regeerakkoord met allerlei fatsoenlijke teksten over homo’s ondertekende, hoort daar nu bij. Maar dat is voor de mensen van de ChristenUnie een ongelooflijke verandering. De SGP is de enige partij in Nederland die nog tegen gelijkheid van mannen en vrouwen en tegen homo’s is.
Aangezien die mainstream zo breed en “drukkend” is, vernederlandsen moslims ook langzamerhand. Nederland islamiseert helemaal niet, het is andersom. Een kleine groep wordt radicaler – en dat is een groot probleem – maar de grootste groep wordt langzamerhand progressiever. Dat kan ook bijna niet anders: waar je ook aan tafel komt, iedereen is het eens over wat als “Nederlands” wordt gezien. Dus er is geen reden tot paniek. En toch is er paniek en hebben mensen het gevoel dat Nederland verdeeld is.’
‘Heel veel van de grote problemen van onze tijd, van samenleven tot klimaatverandering, hebben te maken met gedrag. Dat vergeten we weleens’
Opvallend genoeg lag het boek nog geen week in de schappen, of Duyvendak kondigde zelf aan te gaan verhuizen. Hij verlaat zijn werkkamer, met overal om hem heen stapels boeken, essays en artikelen, drie dagen in de week voor het Netherlands Institute for Advanced Studies (Nias) in de Korte Spinhuissteeg. Het Nias is een instituut voor geestes- en sociale wetenschappers die een aantal maanden hun universiteit verruilen voor onderzoek daar. Ze denken er, onder meer, in themagroepen na over de grote problemen van Nederland en de wereld.
Waarom wilde je zo graag directeur worden van het Nias?
Er valt een lange stilte. ‘Nias is een bijna ideale plaats voor wetenschappers, ook al klinkt dat onaardig naar studenten omdat er geen onderwijs wordt gegeven. Vanuit het oogpunt van onderzoek is het een ideale plaats om te zitten. Je hebt heel veel vrijheid om ongestoord te werken en interdisciplinair contacten op te doen.
Dit soort instituten heeft echter ook een legitimatieprobleem, juist omdat we niet worden afgerekend op output zoals gewone universiteiten. Daarin zie ik wel een taak voor mezelf. Wij moeten wel aantonen wat we doen en kennis zoveel mogelijk delen. Ik wil het Nias zichtbaarder maken, vooral naar het bredere publiek.’
Wat wil je dat publiek vooral bijbrengen?
‘Er bestaat een idee in Nederland dat we problemen vooral kunnen oplossen door bèta- en technische studies. Het Nias is er specifiek voor geesteswetenschappen en sociale wetenschappen. Ik vind het belangrijk om te laten zien hoezeer die disciplines kunnen bijdragen aan de grote problemen van deze tijd, zoals de moeilijkheden die we hebben met samenleven. Heel veel van de grote problemen van onze tijd, van samenleven tot klimaatverandering, hebben te maken met gedrag, dat vergeten we weleens.’