Werkt de samenwerking tussen UvA en HvA?

Na de Maagdenhuisbezetting rommelde het tussen de Universiteit van Amsterdam en Hogeschool van Amsterdam, die samen één bestuur deelden. Ik schreef voor Folia een analyse over de samenwerking en wat die opleverde. Niet veel later werd een officieel onderzoek aangekondigd en in september 2016 besloot het bestuur zich te splitsen.

Nu een meningsverschil over de samenwerking tussen UvA en HvA het aftreden van UvA-HvA-vicevoorzitter van Hans Amman inluidde, worden er steeds meer vraagtekens gezet bij de combinatie van UvA en HvA. Al sinds 1997 spreekt men over een fusie, maar verder dan een gezamenlijk College van Bestuur kwam men tot op heden niet. Wat leverde dertien jaar samenwerking tussen UvA en HvA op?

De haarscheuren in de relatie tussen UvA en HvA werden vorig voorjaar voor het eerst goed zichtbaar. Waar aan de UvA een storm opstak vanwege een democratisch tekort en onduidelijkheid over de financiële positie van de universiteit, bleef het aan de HvA bij een zwak lentebriesje. Een debat over de vraag hoe het verder moest na de bezettingen deed bijna kafkaësk aan. Studenten en docenten van de UvA wilden dat het nieuwe CvB vooral haar oor bij de academische gemeenschap te luisteren legde alvorens het beslissingen zou nemen. Han Boels, destijds voorzitter van de Centrale Medezeggenschapsraad van de HvA, nam een standpunt in dat diametraal anders was. ‘Thuis heb ik een hond en die heeft leiding nodig. Zo kijk ik ook naar het CvB,’ zo stelde hij. ‘Wij hebben leiding nodig. Dat zie ik als taak van het CvB.’

In dat CvB broeide het ook. Hans Amman, vicevoorzitter in dat CvB, tak zowel in het college als daarbuiten niet onder stoelen of banken dat de samenwerking tussen UvA en HvA op deze manier niet ideaal was. Vier bestuurders die samen leiding geven aan meer dan zeventig duizend studenten en meer dan tienduizend medewerkers; volgens Amman is het ondoenlijk. Hij wilde snel de samenwerking tussen UvA en HvA evalueren, sneller dan Atzo Nicolaï (voorzitter van de Raad van Toezicht van zowel UvA als HvA). Dat leidde tot een conflict, waarna Amman zijn ontslag indiende. ‘Het ging Hans niet snel genoeg,’ zegt rector magnificus Dymph van den Boom nadat Amman deze week aankondigt te vertrekken als haar collega. ‘Dat heeft een rol gespeeld in zijn besluit.’ Daarmee stapt voor de tweede keer binnen een jaar een UvA-HvA-bestuurder op. De crisissfeer, die na een rustig najaar weg leek te ebben, is daarmee volop terug.

Hosannastemming
Hoe anders is dat rond 2000, wanneer UvA en HvA steeds intensiever gaan samenwerken. In 1999 stelt UvA-collegevoorzitter Sijbolt Noorda in Folia dat ‘niet fuseren voor ons onnatuurlijk is’. Aan de UvA zet men hardop vraagtekens bij enkele aspecten, maar ook daar lijkt de houding in eerste instantie positief. Maar ‘als het puur gaat om meer efficiency, dan vind ik dat niet voldoende,’ laat toenmalig ondernemingsraadvoorzitter Ottho Heldring in Folia optekenen.

Twee jaar later ondertekenen Rob Scherens, toenmalig directeur van de HvA, en Noorda een intentieverklaring om tot een ‘comprehensive university’ te komen. Aan de HvA is het enkel hosanna over die allesomvattende universiteit, waar de UvA en HvA in moeten opgaan. Met name de Centrale Ondernemingsraad (COR) van de UvA is echter verre van overtuigd van de onderwijsinhoudelijke uitwerking van de fusieplannen. De COR noemt het plan dat de UvA en HvA presenteren in een brief zelfs een ‘uiterst middelmatig werkstuk.’ Onderwijskundige Ben Wilbrink, die in 2001 in opdracht van Centrale Ondernemingsraad een rapport schrijft over het fusievoornemen, is evenmin positief. Hij stelt onomwonden dat er slechts argumenten worden gezocht voor een fusie die men sowieso wil doorvoeren en die ‘missen daarmee de kern van onderwijskwaliteit: hoe het onderwijs wordt gegeven, en in welke omgeving. Het risico is dat er na de investeringen in vorm en inhoud weinig rest om nog in de kwaliteit van het primaire proces te investeren.’

Wilbrink concludeert uiteindelijk: ‘De analyse heeft geen kwaliteitsvoordelen van een fusie opgeleverd, laat staan voordelen die specifiek zijn voor een fusie en niet bijvoorbeeld door samenwerking kunnen worden verkregen. De intentieverklaring somt wel een reeks voordelen op, maar het gaat telkens om zaken die op het niveau van de instelling als gerealiseerd zouden kunnen of moeten zijn. De retorische vraag is dan waarom het in een complexere gefuseerde organisatie wel zou lukken om kwalitatief beter onderwijs aan te bieden als dat tot nu toe binnen de UvA niet is gelukt.’

Fusieruzie
Ook in debatten lukt het beide besturen volgens de medezeggenschap niet om het nut van de fusie uit te leggen. Wat volgt is een heuse ‘fusieruzie’ die niets dan een knauw in het vertrouwen tussen ondernemingsraad en bestuur oplevert. Het bestuur wil de fusie doorzetten, maar de ondernemingsraad trapt op de rem.

Tot een daadwerkelijke climax zal die ruzie nooit komen: het lukt toenmalig minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Loek Hermans niet om een wet die fusies tussen universiteiten en hogescholen mogelijk moet maken door het parlement te loodsen. Daarmee komt er nooit definitief groen licht voor een volledige fusie tussen universiteiten en hogescholen en dus ook niet voor UvA en HvA. Het leidt ertoe dat de plannen worden bijgesteld tot een vergaande samenwerking. Ondanks verzet vanuit de UvA-medezeggenschap wordt die in 2003 in gang gezet: er komt een gezamenlijk College van Bestuur en een Raad van Toezicht met een gedeelde voorzitter [Oorspronkelijk wilde het toenmalige UvA- en HvA-bestuur ook een gezamenlijke Raad van Toezicht, maar de UvA-medezeggenschap blokkeerde die wens, HS]. Zij nemen de zes doelstellingen van de fusie over: (1) faciliteiten delen en door efficiencywinst geld besparen, (2) samenspel tussen beroepsopleidingen en universitaire studies, (3) instroom op de juiste plaats krijgen, (4) betere doorstroom en (5) concurrentie neutraliseren en meer profileren en (6) het onderhouden en werven van internationale relaties.

Efficiency
De oorspronkelijke doelstelling waarmee men in 2016 het verst is, is het ‘delen van faciliteiten en door efficiencywinst geld besparen.’ Na 2003 gaan UvA en HvA langzaamaan hun diensten delen. Onder meer de afdelingen die gaan over ICT en onderwijsondersteunende faciliteiten, het Administratief Centrum, de bibliotheken en het loopbaanadviescentrum zijn gefuseerd. Ook zijn verschillende voormalige UvA-faciliteiten als Crea en het Universitair Sportcentrum inmiddels op dezelfde manier toegankelijk voor HvA’ers. Recent werd nog besloten om de afdelingen juridische zaken van de UvA en HvA onder één afdelingshoofd samen te brengen.

Aandeel ondersteunend personeel bij UvA en HvA

Het is echter niet zeker of door de fusie daadwerkelijk efficiencywinst werd geboekt. Het percentage ondersteunend personeel van de UvA-HvA-combinatie daalde vanaf 2002 tot en met 2013 weliswaar van 46,7 procent naar 41,5 procent, maar dat past in de landelijke trend. Bij universiteiten daalde het aandeel ondersteunend personeel in die periode immers met 3,5 procent. Bij de Vereniging Hogescholen, die slechts over een beperkte periode informatie geeft, is ook een sterke daling te zien.

‘30 tot 35 directe doorstromers per jaar’
Op het gebied van onderwijs gaat de samenwerking een stuk stroever. Daar weet Kees Post alles van. Hij was in 2002 al lid van de Centrale Medezeggenschap en is bovendien coördinator van de doorstroomminors Accountancy & Control en Business Administration. Die minor is opgezet naar aanleiding van de UvA-HvA-samenwerking en moet voorkomen dat HvA-studenten die naar de UvA willen tijd verliezen doordat ze na hun HvA-bachelor een schakelprogramma moeten volgen. Door naast hun HvA-studie die minor te volgen, kunnen ze direct naar de universiteit doorstromen.

‘Ik heb jaarlijks zo’n tachtig aanmeldingen voor de minor, waarmee studenten zonder pre-master kunnen doorstromen naar een UvA-master,’ zegt Post. ‘Daarvan maken zo’n twintig het tentamen en daarvan slaagt ongeveer de helft.’ En het is niet zo dat zijn minor open staat voor alle studenten. ‘Nee, je moet nominaal studeren en daarnaast selecteren we op cijfers.’ Dat geldt ook voor andere doorstroomminors op de HvA en ook die boeken weinig succes. ‘Ik schat dat jaarlijks zo’n 30 of 35 studenten de UvA halen via zo’n minor.’

Naast die minors is er ook nog de normale route: na de HvA-bachelor een schakelprogramma volgen. Dat is een dure onderneming: studenten hebben geen recht op studiefinanciering of een ov-kaart en bovendien moeten ze een hoger collegegeld betalen dan het reguliere collegegeld. ‘Ook daar vallen de studenten bij bosjes,’ weet Post. ‘Er worden totaal andere studiehoudingen gevraagd. Bij de HvA is het veel beroepsgerichter, terwijl ze bij de UvA vanaf dag 1 worden geconfronteerd met Engelstalige literatuur en het analyseren van teksten. De laatste jaren groeien de eindtermen alleen maar verder uit elkaar. Bij de HvA draait het onderwijs vooral om projecten en verslagen maken waarin je dan een beetje literatuur verwerkt, terwijl je aan de UvA echt moet analyseren en je met theorie bezig bent om de theorie verder te brengen.’

HvA-aandeel in UvA-instroom

De cijfers onderschrijven de lezing van Post. In 1996, ver voor de samenwerking, vormden HvA’ers zo’n 3,9 procent van de instroom van de UvA. Tien jaar later bestond 5,8 procent van de instroom in UvA-bachelors uit HvA’ers en 2,8 procent van de masterinstroom uit mensen met een HvA-diploma. In 2012, het laatste jaar waarin dat doorstroomcijfer in een jaarverslag werd opgenomen, schommelde dat rond 5,5 procent en 4,0 procent. Bovendien zouden er meer HvA’ers doorstromen naar de VU dan naar de UvA, stelt de HvA-medezeggenschap.

Oriëntatie
Een ander belangrijk onderwijsinhoudelijk doel was het op de goede plek krijgen van de studenteninstroom. ‘We willen als het ware één groot warenhuis met op elke verdieping een verschillend aanbod,’ zei toenmalig UvA-collegevoorzitter Sijbolt Noorda in 2002. ‘Zo voorkom je dat iemand die voor een bed komt weggaat omdat er geen beddenafdeling is. Een deel van onze instroom zit niet op de juiste plaats, blijkt keer op keer. Dat moet je opvangen, die moet mensen moet je in eigen huis kunnen doorverwijzen.’ Of het doorverwijzen goed werkt is moeilijk te meten. Wel hebben UvA en HvA inmiddels een gezamenlijk oriëntatietraject en een heroriëntatietraject dat respectievelijk vierenhalve maand en drie maanden duurt en dat studenten moet helpen om een studie te kiezen die bij hen past. Ook worden er gezamenlijke keuzedriedaagsen georganiseerd.

De meer strategische doelstellingen (concurrentie neutraliseren en meer profileren enerzijds en het onderhouden en werven van internationale relaties anderzijds) zijn moeilijk te beoordelen factoren in de samenwerking. Al bij de aanvang van de fusieperikelen werden hardop vragen gesteld over of er überhaupt concurrentie tussen UvA en HvA was of dat beide niet meer concurreerden met andere nabije universiteiten en of hogescholen.

Qua internationalisering zijn UvA en HvA bovendien eerder een middenmoter dan koploper in Nederland. Zowel UvA als HvA scoren slechter dan gemiddeld als het gaat om buitenlandse partneruniversiteiten en -hogescholen. De HvA heeft nog wel een gemiddeld aantal studenten dat in het buitenland gaat studeren, de UvA presteert ook op die factor slechter dan andere grote universiteiten.

De toekomst
Na dertien jaar intensieve samenwerking tussen UvA en HvA is slechts over twee van de zes doelstellingen met recht te zeggen dat men veel vooruitgang heeft geboekt. Het is een schamele score die een grondige evaluatie vergt. De nieuwe collegevoorzitter – of dat nu Geert ten Dam wordt of niet – zal een doorwrochte rapportage moeten schrijven in een tijd waarin actiegroepen vooral snelle vooruitgang zullen verwachten. Ook de medezeggenschap van de HvA is opvallend kritisch. Vandaag zet Menno Oldenhof, voorzitter van die Centrale Medezeggenschapsraad, de discussie nog eens op scherp. De cultuurverschillen zijn volgens hem ‘erg groot’ en de doorstroommogelijkheden ‘niet verbeterd.’ ‘Het is hoog tijd om de samenwerking tussen de HvA en de UvA goed tegen het licht te houden,’ stelt hij. Aan de UvA  lijkt bovendien meer interesse te zijn voor de VU dan voor de HvA. Na de tandheelkundefaculteit en verschillende bètaopleidingen zijn nu ook de medische centra bezig met een fusie. De beoogde benoeming van Karen Maex tot rector magnificus, die decaan van zowel een UvA-faculteit als twee VU-faculteiten is, is een duidelijk statement.

Die ontluikende liefdesrelatie tussen het Maagdenhuis en de Zuidas is geen vreemde. Tom Wansbeek, van 2007 tot 2009 decaan van de Faculteit Economie & Bedrijfskunde, stelde toen al vast dat de VU een logischere samenwerkingspartner was. ‘Het overleg met de HvA verloopt allerhartelijkst, maar we kunnen niet veel van elkaar profiteren,’ zei hij in Folia. Die opvattingen over de HvA werden Wansbeek destijds niet in dank afgenomen. Toen hij in 2009 stelde dat de UvA en de HvA weer een eigen College van Bestuur zouden moeten krijgen, werd hij een maand later ontslagen.

Het laatste jaar klinkt de kritiek die Wansbeek uitte weer luider. De UvA en HvA gingen bij het begin van een samenwerking uit van een nieuw systeem van hoger onderwijs; één waarin hogescholen en universiteiten mochten fuseren en er allerlei tussenrichtingen mogelijk zouden zijn. Dat systeem is er nooit gekomen. Heeft de UvA-HvA-samenwerking dan nog wel zin, als het enkel om bedrijfsvoering draait?